Eigenschappen voor iPhone-toepassingen instellen in het descriptorbestand van de toepassing

Het descriptorbestand van de toepassing is een XML-bestand met eigenschappen voor de gehele toepassing, zoals de naam, versie, copyrightgegevens en andere instellingen.

Flash Professional CS5 genereert een descriptorbestand van de toepassing op basis van de instellingen in het dialoogvenster iPhone-instellingen. U kunt het descriptorbestand van de toepassing echter ook in een teksteditor bewerken. Flash Professional geeft het descriptorbestand van de toepassing een naam door “-app.xml” aan de projectnaam toe te voegen. Het descriptorbestand van de toepassing voor een HelloWorld-project krijgt bijvoorbeeld de naam HelloWorld-app.xml. Bewerk het descriptorbestand van de toepassing als u instellingen wilt definiëren die niet worden ondersteund in het dialoogvenster iPhone-instellingen van Flash Professional CS5. U kunt bijvoorbeeld het element InfoAdditions definiëren om info.Plist-instellingen voor de toepassing te definiëren.

Belangrijk: bewerk het descriptorbestand van de toepassing niet wanneer het Flash Professional CS5-dialoogvenster is geopend. Sla de wijzigingen in het descriptorbestand van de toepassing op voordat u het dialoogvenster met iPhone-instellingen opent.

Hier volgt een voorbeeld van een descriptorbestand van de toepassing:

<?xml version="1.0" encoding="UTF-8"?> 
<application xmlns="http://ns.adobe.com/air/application/2.0"> 
    <id>com.example.HelloWorld</id> 
    <filename>HelloWorld</filename> 
    <name>Hello World</name> 
    <version>v1</version> 
    <initialWindow> 
        <renderMode>gpu</renderMode> 
        <content>HelloWorld.swf</content> 
        <fullScreen>true</fullScreen> 
        <aspectRatio>portrait</aspectRatio> 
        <autoOrients>true</autoOrients> 
    </initialWindow> 
    <supportedProfiles>mobileDevice desktop</supportedProfiles> 
    <icon> 
        <image29x29>icons/icon29.png</image29x29> 
        <image57x57>icons/icon57.png</image57x57> 
        <image512x512>icons/icon512.png</image512x512> 
    </icon> 
    <iPhone> 
        <InfoAdditions> 
            <![CDATA[ 
                <key>UIStatusBarStyle</key> 
                <string>UIStatusBarStyleBlackOpaque</string> 
                <key>UIRequiresPersistentWiFi</key> 
                <string>NO</string> 
            ]]> 
        </InfoAdditions> 
    </iPhone> 
</application>

Hier volgt een beschrijving van de instellingen in dit descriptorbestand van de toepassing:

  • In het element <application> is de naamruimte AIR 2.0 vereist om iPhone-toepassingen te bouwen:

    <application xmlns="http://ns.adobe.com/air/application/2.0">

  • Het element <id> :

    <id>com.example.as3.HelloWorld</id> De toepassings-id is de unieke naam voor uw toepassing. De aanbevolen indeling bestaat uit een omgekeerde DNS-tekenreeks met een punt als scheidingsteken, zoals "com.company.AppName" . De compiler gebruikt deze waarde als bundle-id voor de iPhone-toepassing.

    Wanneer het inrichtingsprofiel aan een specifieke toepassings-id is gekoppeld, gebruikt u de desbetreffende id in dit element. Negeer de tekens die Apple aan het begin van de toepassings-id van Apple toewijst (de zogenaamde bundlebron-id). Als de toepassings-id van het inrichtingsprofiel bijvoorbeeld 96LPVWEASL.com.example.bob.myApp is, gebruikt u com.example.bob.myApp als de toepassings-id in het descriptorbestand van de toepassing.

    Als het inrichtingsprofiel meerdere toepassings-id's toestaat (jokertekens), eindigt de toepassings-id in het profiel op een sterretje (zoals bijvoorbeeld 5RM86Z4DJM.*). Geef een toepassings-id op die overeenkomt met het jokerteken voor de toepassings-id die u naar Apple hebt verzonden:

    • Als uw Apple-toepassings-id com.myDomain.* is, moet de toepassings-id in het toepassingsbeschrijvings bestand beginnen met com.myDomain. U kunt een toepassings-id opgeven, zoals com.myDomain.myApp of com.myDomain.app22.

    • Als * uw Apple-toepassings-id is, kan de toepassings-id in het descriptorbestand van de toepassing een willekeurige reeks geldige tekens zijn.

    U kunt de aan uw inrichtingsprofiel gekoppelde Apple-toepassings-id (of het jokertekenpatroon van de toepassings-id) vinden op het iPhone Dev Center ( http://developer.apple.com/iphone ). Ga in het iPhone Developer Program Portal naar het gedeelte voor inrichting.

    Belangrijk: negeer de tekens aan het begin van de Apple-toepassings-id. Apple noemt deze reeks de bundlebron-id. Als Apple uw toepassings-id bijvoorbeeld vermeldt als 5RM86Z4DJM.*, negeert u 5RM86Z4DJM, dat is immers een toepassings-id met een jokerteken. Als Apple de toepassings-id 96LPVWEASL.com.example.bob.myApp vermeldt, negeert u 96LPVWEASL en gebruikt u com.example.bob.myApp als de toepassings-id.

  • Het element <filename> :

    <filename>HelloWorld</filename> De naam die voor het iPhone-installatiebestand wordt gebruikt. Plaats geen plusteken (+) in de bestandsnaam.

  • Het element <name> :

    <name>Hello World</name> De naam van de toepassing die in iTunes en op de iPhone wordt weergegeven. Plaats geen plusteken (+) in de naam.

  • Het element <version> :

    <version>1.0</version> Hiermee kunnen gebruikers bepalen welke versie van de toepassing ze installeren. Deze versie wordt gebruikt als de CFBundleVersion van de iPhone-toepassing. Het nummer moet een notatie hebben die vergelijkbaar is met nnnnn[.nn[.nn]], waarbij n een cijfer is van 0-9 en de vierkante haken optionele componenten aangeven, zoals 1, 1.0 of 1.0.1. iPhone-versies mogen alleen cijfers en decimaaltekens bevatten. iPhone-versies kunnen maximaal twee decimaaltekens bevatten.

  • Het element <initialWindow> bevat de volgende onderliggende elementen om de eigenschappen voor het aanvankelijke uiterlijk van de toepassing op te geven:

    <content>HelloWorld.swf</content> Geeft het hoofd-SWF-bestand aan dat moet worden gecompileerd in de iPhone-toepassing.

    <visible>true</visible> Deze instelling is verplicht.

    <fullScreen>true</fullScreen> Geeft aan dat de toepassing het volledige scherm van de iPhone gebruikt.

    <aspectRatio>portrait</aspectRatio> Geeft aan dat de aanvankelijke hoogte-breedteverhouding van de toepassing staand is (en niet liggend). Het bestand Default.png dat wordt gebruikt om het beginvenster van de toepassing te definiëren, moet 320 pixels breed en 480 pixels hoog zijn, ongeacht deze instelling. Zie Het iPhone-pictogram en afbeeldingen voor het startscherm .

    <autoOrients>true</autoOrients> (Optioneel) Geeft aan of de oriëntatie van content in de toepassing automatisch verandert wanneer de fysieke oriëntatie van het apparaat verandert. De standaardwaarde is true . U kunt de automatische aanpassing van de oriëntatie uitschakelen door de methode preventDefault() van de gebeurtenis orientationChanging aan te roepen. verzonden door het object Stage. Zie Schermoriëntatie instellen en detecteren .

    Als u de oriëntatie automatisch wilt wijzigen, kunt u de eigenschap align van het object Stage het beste als volgt instellen:

    stage.align = StageAlign.TOP_LEFT; 
    stage.scaleMode = StageScaleMode.NO_SCALE;

    <renderMode>gpu</renderMode> (Optioneel) De rendermodus die wordt gebruikt door de toepassing. Er kunnen drie instellingen worden gebruikt:

    • cpu —De toepassing gebruikt de CPU om alle weergaveobjecten te renderen. Er wordt geen hardwareversnelling gebruikt.

    • gpu —De toepassing gebruikt de GPU van de iPhone om bitmaps samen te stellen.

    • auto —Deze functie is nog niet geïmplementeerd.

    Zie Hardwareversnelling voor meer informatie.

  • Het element <profiles> :

    <profiles>mobileDevice</profiles> Beperkt de toepassing om in het profiel van het mobiele apparaat te kunnen worden gecompileerd. Dit profiel wordt momenteel alleen in iPhone-toepassingen ondersteund. Er zijn drie profielen die worden ondersteund:

    • desktop : een AIR-bureaubladtoepassing.

    • extendedDesktop : een AIR-bureaubladtoepassing met ondersteuning voor de native-proces-API.

    • mobileDevice : een AIR-toepassing voor een mobiel apparaat. iPhone is momenteel het enige mobiele apparaat dat wordt ondersteund.

    Als u de toepassing alleen aan een specifiek profiel koppelt, voorkomt u dat de toepassing wordt gecompileerd met andere profielen. Als u geen profiel opgeeft, kunt u een toepassing voor elk van deze profielen compileren. U kunt meerdere profielen opgeven door elk profiel, gescheiden door spaties, te vermelden in het element <profiles> .

    Zorg ervoor dat u mobileDevice opneemt als ondersteund profiel (of laat het element <profiles> leeg).

  • Het element <icon> bevat de volgende onderliggende elementen om de pictogrammen aan te geven die door de toepassing worden gebruikt:

    <image29x29>icons/icon29.png</image29x29> Dit is de afbeelding die in de Spotlight-zoekresultaten wordt gebruikt.

    <image48x48>icons/icon48.png</image48x48> Deze afbeelding wordt weergegeven in de Spotlight-zoekresultaten op de iPad.

    <image57x57>icons/icon57.png</image57x57> Deze afbeelding wordt weergegeven op de startpagina's van de iPhone en de iPod touch.

    <image72x72>icons/icon72.png</image72x72> Deze afbeelding wordt weergegeven op de startpagina van de iPad.

    <image512x512>icons/icon512.png</image512x512> Dit is de afbeelding die in iTunes wordt gebruikt.

    Packager for iPhone gebruikt de pictogrammen 29, 57 en 512 waarnaar in het descriptorbestand van de toepassing wordt verwezen. Het hulpprogramma kopieert ze naar bestanden met de namen Icon-Small.png, Icon.png en iTunesArtwork. Als u wilt voorkomen dat deze kopie wordt gemaakt, kunt u die bestanden direct in het pakket opnemen. Neem de bestanden direct in het pakket op door ze in de map te plaatsen met het descriptorbestand van de toepassing en geef de juiste namen en paden op.

    De afbeelding van 512 pixels is alleen bedoeld voor een interne test. Wanneer u een toepassing naar Apple verzendt, verzendt u de afbeelding van 512 pixels afzonderlijk. De afbeelding wordt niet opgenomen in het IPA-bestand. Geef het bestand op zodat u zeker weet dat uw afbeelding van 512 pixels er in iTunes goed uitziet voordat u de afbeelding verzendt.

  • Het element <iPhone> bevat de volgende onderliggende elementen om de specifieke iPhone-instellingen op te geven:

    <InfoAdditions></InfoAdditions> bevat de onderliggende elementen die sleutelwaardeparen aangeven die als Info.plist-instellingen voor de toepassing moeten worden gebruikt:
    <![CDATA[ 
        <key>UIStatusBarStyle</key> 
        <string>UIStatusBarStyleBlackOpaque</string> 
        <key>UIRequiresPersistentWiFi</key> 
        <string>NO</string> 
    ]]>

    In dit voorbeeld stellen de waarden de stijl van de statusbalk van de toepassing in en geven aan dat voor de toepassing geen permanente Wi-Fi-toegang is vereist.

    De InfoAdditions-instellingen worden opgenomen in een CDATA -tag.

    Voor iPad-ondersteuning neemt u sleutelwaardeparen op voor UIDeviceFamily . De instelling UIDeviceFamily is een array van tekenreeksen. In elke tekenreeks worden ondersteunde apparaten gedefinieerd. De instelling <string>1</string> definieert ondersteuning voor de iPhone en de iPod touch. De instelling <string>2</string> definieert ondersteuning voor de iPad. De instelling <string>3</string> definieert ondersteuning voor de tvOS. Als u slechts één van deze tekenreeksen definieert, wordt alleen de desbetreffende apparaatfamilie ondersteund. Bij de volgende instelling is er bijvoorbeeld alleen ondersteuning voor de iPad:

    <key>UIDeviceFamily</key> 
        <array> 
            <string>2</string> 
        </array>>

    En bij deze instelling is er ondersteuning voor beide apparaatfamilies (de iPod/iPod Touch en de iPad):

    <key>UIDeviceFamily</key> 
    <array> 
        <string>1</string> 
        <string>2</string> 
    </array>

    Zie de documentatie voor ontwikkelaars van Apple voor informatie over andere Info.plist-instellingen.