Lees voor een snelle uitleg van en codevoorbeelden van het gebruik van slepen en neerzetten in een AIR-toepassing, de volgende artikelen voor snel starten in de Adobe Developer Connection:
De API voor slepen en neerzetten bevat de volgende klassen.
Clipboard-objecten
Gegevens die in of uit een toepassing of component worden gesleept, bevinden zich in een Clipboard-object. Eén Clipboard-object kan verschillende weergaven van dezelfde gegevens beschikbaar maken om de kans te vergroten dat een andere toepassing de gegevens kan begrijpen en gebruiken. Een afbeelding kan bijvoorbeeld worden opgenomen als afbeeldingsgegevens, een geserialiseerd bitmapobject en een bestand. Het omzetten van de gegevens naar een bepaalde indeling kan worden uitgevoerd door een renderfunctie die pas wordt opgeroepen als de gegevens zijn gelezen.
Wanneer een sleepbeweging is gestart, is het Clipboard-object alleen toegankelijk vanuit een gebeurtenishandler voor de gebeurtenissen
nativeDragEnter
,
nativeDragOver
en
nativeDragDrop
. Nadat de sleepbeweging is beëindigd, kan het Clipboard-object niet worden gelezen of opnieuw worden gebruikt.
Een toepassingsobject kan worden overgedragen als een verwijzing en als een geserialiseerd object. Verwijzingen zijn alleen geldig binnen de brontoepassing. Geserialiseerde objecten kunnen worden overgedragen tussen AIR-toepassingen, maar kunnen alleen worden gebruikt met objecten die geldig blijven wanneer ze zijn geserialiseerd en gedeserialiseerd. Objecten die zijn geserialiseerd, worden geconverteerd naar de AMF3-indeling (Action Message Format voor ActionScript 3), een indeling voor gegevensoverdracht op basis van tekenreeksen.
Werken met het Flex-framework
In de meeste gevallen is het beter om de API voor slepen en neerzetten van Adobe® Flex™ te gebruiken bij het bouwen van Flex-toepassingen. Het Flex-framework beschikt over een equivalente functieset wanneer een Flex-toepassing wordt uitgevoerd in AIR (het maakt intern gebruik van de NativeDragManager van AIR). Flex beschikt ook over een beperkte functieset wanneer een toepassing of component wordt uitgevoerd in de browseromgeving, die meer beperkingen heeft. AIR-klassen kunnen niet worden gebruikt in componenten of toepassingen die buiten de runtimeomgeving van AIR worden uitgevoerd.