De workflow voor het maken van een AIR-toepassing voor mobiele apparaten (of andere apparaten) is over het algemeen vrijwel gelijk aan die voor het maken van een desktoptoepassing. De belangrijkste verschillen in workflow doen zich voor bij het verpakken, het uitvoeren van een foutopsporing en het installeren van een toepassing. Bij de AIR for Android-toepassingen wordt bijvoorbeeld de native APK-pakketindeling van Android gebruikt in plaats van de pakketindeling van AIR. Om die reden worden bij deze toepassingen ook de standaardmethoden van Android voor installeren en bijwerken gebruikt.
AIR for Android
De volgende stappen zijn standaard wanneer u een AIR-toepassing voor Android ontwikkelt:
-
Schrijf de ActionScript- of MXML-code.
-
Maak een AIR-toepassingsdescriptorbestand (met behulp van de naamruimte 2.5 of later).
-
Compileer de toepassing.
-
Verpak de toepassing als een Android-pakket (.apk).
-
Installeer de AIR-runtime op het apparaat of de Android-emulator (als een externe runtime wordt gebruikt; captive runtime is de standaard in AIR 3.7 en hoger).
-
Installeer de toepassing op het apparaat (of Android-emulator).
-
Start de toepassing op het apparaat.
U kunt Adobe Flash Builder, Adobe Flash Professional CS5 of de opdrachtregels gebruiken om deze stappen te realiseren.
Zodra uw AIR-toepassing is voltooid en is verpakt als APK-bestand, kunt u het verzenden naar de Android Market of distribueren via andere kanalen.
AIR for iOS
De volgende stappen zijn standaard wanneer u AIR-toepassingen voor iOS ontwikkelt:
-
Installeer iTunes.
-
Genereer de vereiste ontwikkelaarsbestanden en id's op de iOS Provisioning Portal van Apple. Deze items zijn onder meer:
Wanneer u het inrichtingsprofiel maakt, moet u de id's opgeven van alle testapparaten waarop u de toepassing wilt installeren.
-
Converteer het ontwikkelingscertificaat en de persoonlijke sleutel naar een P12-sleutelarchief-bestand.
-
Schrijf de ActionScript- of MXML-code voor de toepassing.
-
Compileer de toepassing met een ActionScript- of MXML-compiler.
-
Maak pictogramafbeeldingen en een afbeelding voor het startscherm van de toepassing.
-
Maak de toepassingsdescriptor (met behulp van de naamruimte 2.6 of groter).
-
Verpak het IPA-bestand met behulp van ADT.
-
Gebruik iTunes om uw inrichtingsprofiel op uw testapparaat te plaatsen.
-
Installeer en test de toepassing op uw iOS-apparaat. U kunt ofwel iTunes of ADT in combinatie met USB (AIR 3.4 en hoger) gebruiken om het IPA-bestand te installeren.
Zodra uw AIR-toepassing is voltooid, kunt u deze opnieuw verpakken met behulp van een distributiecertificaat en inrichtingsprofiel. U kunt het vervolgens naar de Apple App Store verzenden.
|
|
|