Fouten opsporen bij AIR for TV-toepassingen

Apparaatsimulatie met ADL

De snelste en eenvoudigste manier om de meeste functies te testen en op fouten te controleren, is om uw toepassing op uw ontwikkelcomputer uit te voeren met behulp van het hulpmiddel Adobe Debug Launcher (ADL).

ADL maakt gebruik van het element supportedProfiles in het descriptorbestand van de toepassing om te kiezen welk profiel wordt gebruikt. Specifiek geldt het volgende:

  • Als er meer dan één profiel wordt weergegeven, wordt het eerste in de lijst door ADL gebruikt.

  • U kunt de ADL-parameter -profile gebruiken om een van de andere profielen in de lijst supportedProfiles te selecteren.

  • Als u geen supportedProfiles -element in het descriptorbestand van de toepassing opneemt, kan elk profiel worden opgegeven voor het argument -profile.

Gebruik bijvoorbeeld de volgende opdracht om een toepassing uit te voeren om het profiel tv te simuleren:
adl -profile tv myApp-app.xml

Bij simulaties van het profiel tv of extendedTV op het bureaublad met ADL wordt de toepassing in een omgeving uitgevoerd die meer overeenkomt met een doelapparaat. Bijvoorbeeld:

  • ActionScript-API's die geen onderdeel uitmaken van het profiel in het argument -profile , zijn niet beschikbaar.

  • ADL maakt de invoer via besturingsapparaten, zoals afstandsbedieningen, mogelijk via menuopdrachten.

  • Wanneer u tv of extendedTV in het argument -profile opgeeft, kan ADL de klasse StageVideo op het bureaublad simuleren.

  • Wanneer u extendedTV opgeeft in het argument -profile , kan de toepassing native extensiesecties of -simulators gebruiken die zijn verpakt met het AIRN-bestand van de toepassing.

Omdat ADL de toepassing op het bureaublad uitvoert, is het testen van AIR for TV-toepassingen met ADL echter beperkt:

  • Het is geen weergave van de prestaties van de toepassing op het apparaat. Prestatietests voert u op het doelapparaat uit.

  • Het is een geen simulatie van de beperkingen van het StageVideo-object. Normaal gesproken gebruikt u de StageVideo-klasse, niet de Video-klasse, om een video af te spelen wanneer u AIR for TV-apparaten gebruikt. De klasse StageVideo maakt gebruik van prestatievoordelen van de hardware van het apparaat, maar heeft weergavebeperkingen. ADL speelt de video op het bureaublad af zonder deze beperkingen. Test daarom het afspelen van video op het doelapparaat.

  • De native code van een native extensie kan niet worden gesimuleerd. U kunt het profiel extendedTV , dat native extensies ondersteunt, echter specificeren in het ADL-argument -profile . U kunt met ADL de exclusieve ActionScript-sectie of -simulatorversie van de extensie in het ANE-pakket testen. Meestal bevat de op het apparaat geïnstalleerde, overeenkomende extensie echter ook de native code. Als u het gebruik van de extensie met de native code wilt testen, voert u de toepassing uit op het doelapparaat.

Zie ADL (AIR Debug Launcher) voor meer informatie.

Native extensies gebruiken

Als uw toepassing native extensies gebruikt, ziet de ADL-opdracht eruit zoals in het volgende voorbeeld:

adl -profile extendedTV -extdir C:\extensionDirs myApp-app.xml

Het voorbeeld gaat ervan uit dat:

  • Het pad van het ADL-hulpprogramma zich op de pad-definitie van de shell van uw opdrachtregel bevindt. (Zie Omgevingsvariabelen van het pad .)

  • De huidige map de toepassingsbestanden bevat. Dit zijn de SWF-bestanden en het descriptorbestand van de toepassing, in dit voorbeeld myApp-app.xml.

  • De parameter -extdir een map benoemt die een map bevat voor elke native extensie die door de toepassing wordt gebruikt. Al deze mappen bevatten het niet verpakte ANE-bestand van een native extensie. Bijvoorbeeld:

    C:\extensionDirs 
        extension1.ane 
            META-INF 
                ANE 
                    default 
                        library.swf 
                    extension.xml 
                signatures.xml 
            catalog.xml 
            library.swf 
            mimetype 
        extension2.ane 
            META-INF 
                ANE 
                    default 
                        library.swf 
                    extension.xml 
                signatures.xml 
            catalog.xml 
            library.swf 
            mimetype 
        

    Deze niet-verpakte ANE-bestanden bevatten een exclusieve ActionScript-sectie of -simulatorversie van de extensie. De versie van de extensie die de native code bevat, is geïnstalleerd op het AIR for TV-apparaat.

Zie voor meer informatie Native extensies ontwikkelen voor Adobe AIR .

Beheer invoer

ADL simuleert de afstandsbedieningsknoppen op een tv-apparaat. U kunt de invoer van deze knoppen naar het gesimuleerde apparaat verzenden met behulp van het menu dat wordt weergegeven wanneer ADL wordt gestart met een van de tv-profielen.

Schermgrootte

U kunt uw toepassing in verschillende schermgroottes testen door de ADL-parameter -screensize in te stellen. U kunt een tekenreeks opgeven met de vier waarden voor breedte en hoogte van normaal en gemaximaliseerd scherm.

Geef altijd de pixeldimensies op voor een staande afdrukstand. Dit houdt in dat de breedte een kleinere waarde heeft dan de hoogte. Bijvoorbeeld:

adl -screensize 728x1024:768x1024 myApp-app.xml

Traceringsinstructies

Bij het uitvoeren van uw tv-toepassing op het bureaublad wordt de traceringsuitvoer afgedrukt naar het foutopsporingsprogramma of naar het terminalvenster dat wordt gebruikt om ADL uit te voeren.

Foutopsporing op afstand met Flash Professional

U kunt Flash Professional gebruiken om vanaf een afstand fouten in uw AIR for TV-toepassing op te sporen terwijl de toepassing wordt uitgevoerd op het doelapparaat. De stappen voor het instellen van foutopsporing op afstand verschillen echter per apparaat. De Adobe® AIR® for TV MAX 2010 Hardware Development Kit bevat bijvoorbeeld gedetailleerde informatie over dat apparaat.

De volgende stappen dienen echter te worden uitgevoerd ter voorbereiding op foutopsporing op afstand, ongeacht het doelapparaat:

  1. Selecteer Foutopsporing toestaan in het tabblad Flash van het dialoogvenster Publicatie-instellingen.

    Flash Professional neemt de foutopsporingsinformatie dan op in alle SWF-bestanden die worden gemaakt op basis van uw FLA-bestand.

  2. Selecteer op het tabblad Handtekening van het dialoogvenster Adobe AIR -instellingen (Instellingen voor toepassing en installer) de optie voor het voorbereiden van een AIRI-bestand (AIR Intermediate).

    Wanneer u uw toepassing nog aan het ontwikkelen bent, volstaat het gebruik van een AIRI-bestand waarvoor geen digitale handtekening is vereist.

  3. Publiceer uw toepassing, waarbij het AIRI-bestand wordt gemaakt.

De laatste stappen bestaan uit het installeren en uitvoeren van de toepassing op het doelapparaat. Deze stappen zijn echter afhankelijk van het apparaat.

Foutopsporing op afstand met Flash Builder

U kunt ook Flash Builder gebruiken om vanaf een afstand fouten in uw AIR for TV-toepassing op te sporen terwijl de oplossing wordt uitgevoerd op het doelapparaat. De stappen voor het uitvoeren van foutopsporing op afstand verschillen echter per apparaat.

De volgende stappen dienen echter te worden uitgevoerd ter voorbereiding op foutopsporing op afstand, ongeacht het doelapparaat:

  1. Selecteer Project > Exportversie. Selecteer de optie voor het voorbereiden van een AIRI-bestand (AIR Intermediate).

    Wanneer u uw toepassing nog aan het ontwikkelen bent, volstaat het gebruik van een AIRI-bestand waarvoor geen digitale handtekening is vereist.

  2. Publiceer uw toepassing, waarbij het AIRI-bestand wordt gemaakt.

  3. Wijzig het AIRI-pakket van de toepassing, zodat het de SWF-bestanden met foutopsporingsgegevens bevat.

    De SWF-bestanden met foutopsporingsgegevens bevinden zich in de Flash Builder-projectmap voor de toepassing, en wel in de map ''bin-debug''. Vervang de SWF-bestanden in het AIRI-pakket door de SWF-bestanden in de map ''bin-debug''.

Op een Windows-ontwikkelcomputer doet u dat als volgt:

  1. Wijzig de naam van het AIRI-pakketbestand, zodat het de bestandsnaamtoevoeging .zip heeft in plaats van .airi.

  2. Pak de inhoud van het gezipte bestand uit.

  3. Vervang de SWF-bestanden in de uitgepakte mapstructuur door de SWF-bestanden uit de map ''bin-debug''.

  4. Comprimeer de bestanden in de uitgepakte map weer tot een gezipt bestand.

  5. Wijzig de naam van het gezipte bestand weer terug in de bestandsnaamtoevoeging .airi.

Als u een Mac-ontwikkelmachine gebruikt, zijn de stappen voor deze vervanging afhankelijk van het individuele apparaat. Vaak dient u echter het volgende te doen:

  1. Installeer het AIRI-pakket op het doelapparaat.

  2. Vervang de SWF-bestanden in de installatiemap van de toepassing op het doelapparaat door de SWF-bestanden uit de map ''bin-debug''.

    Neem bijvoorbeeld het apparaat dat is meegeleverd met de Adobe AIR for TV MAX 2010 Hardware Development Kit. Installeer het AIRI-pakket, zoals wordt beschreven in de documentatie bij de kit. Gebruik vervolgens telnet op de opdrachtregel van uw Mac-ontwikkelcomputer om het doelapparaat te benaderen. Vervang de SWF-bestanden in de installatiemap van de toepassing op /opt/adobe/stagecraft/apps/ <application name> / door de SWF-bestanden uit de map ''bin-debug''.

De volgende stappen zijn bedoeld voor foutopsporing op afstand met Flash Builder en het apparaat dat is meegeleverd met de Adobe AIR for TV MAX 2010 Hardware Development Kit.

  1. Op de computer waarop Flash Builder wordt uitgevoerd, ofwel uw ontwikkelcomputer, voert u de AIR for TV-apparaatconnector uit die bij the MAX 2010 Hardware Development Kit is geleverd. Deze toont het IP-adres van uw ontwikkelcomputer.

  2. Start op het apparaat van de hardwarekit de ook bij de ontwikkelkit geleverde toepassing DevMaster.

  3. Typ het IP-adres van uw ontwikkelcomputer, zoals dat wordt aangegeven in de AIR for TV-apparaatconnector, in de toepassing DevMaster.

  4. Zorg ervoor dat Enable Remote Debugging (Foutopsporing op afstand inschakelen) is ingeschakeld in de DevMaster-toepassing.

  5. Sluit de DevMaster-toepassing.

  6. Selecteer Starten in de AIR for TV-connector op de ontwikkelcomputer.

  7. Start een andere toepassing op het hardwarekitapparaat. Controleer of de traceerinformatie wordt weergegeven in de AIR for TV-apparaatconnector.

    Als deze informatie niet wordt weergegeven, is er geen verbinding tussen de ontwikkelcomputer en het apparaat van de hardwarekit. Controleer of de voor traceerinformatie gebruikte poort op de ontwikkelcomputer beschikbaar is. U kunt een andere poort kiezen in de AIR for TV-apparaatconnector. Zorg er ook voor dat uw firewall toegang tot de gekozen poort toestaat.

Start daarna het foutopsporingsprogramma in Flash Builder. Ga als volgt te werk:

  1. Selecteer in Flash Builder Uitvoeren > Debug Configurations (Fouten opsporen in configuraties).

  2. Kopieer de naam van het project vanuit de voor lokale foutopsporing bedoelde bestaande foutopsporingsconfiguratie.

  3. Selecteer Web Application (Webtoepassing) in het dialoogvenster Debug Configurations (Fouten opsporen in configuraties). Selecteer vervolgens het pictogram New Launch Configuration (Nieuwe opstartconfiguratie).

  4. Plak de projectnaam in het veld Project.

  5. Schakel Use Default (Standaardwaarde gebruiken) uit in de sectie URL Or Path To Launch (URL of pad voor opstarten). Typ ook about:blank in het tekstveld.

  6. Selecteer Apply (Toepassen) om uw wijzigingen op te slaan.

  7. Select Debug (Foutopsporing) om de foutopsporing van Flash Builder te starten.

  8. Start uw toepassing op het apparaat van de hardwarekit.

Nu kunt u de foutopsporing van Flash Builder bijvoorbeeld gebruiken om onderbrekingspunten in te stellen en variabelen te onderzoeken.