Parameters gebruiken in instructiesAdobe AIR 1.0 of hoger Met SQL-instructieparameters kunt u een herbruikbare SQL-instructie creëren. Bij het gebruik van instructieparameters kunnen waarden binnen de instructie wijzigen (zoals waarden die worden toegevoegd aan een instructie van het type INSERT) maar blijft de basistekst van de instructie ongewijzigd. Dat betekent dat het gebruik van parameters prestatievoordelen biedt en het coderen van een toepassing gemakkelijker maakt. InstructieparametersEen toepassing gebruikt vaak dezelfde SQL-instructie meerdere keren, met slechts een kleine wijziging. Bijvoorbeeld: een voorraadbeheertoepassing waarmee een gebruiker nieuwe voorraaditems kan toevoegen aan de database. De toepassingscode die een voorraaditem toevoegt aan de database voert de SQL-instructie INSERT uit, waarmee de gegevens daadwerkelijk worden toegevoegd aan de database. Elke keer dat de instructie wordt uitgevoerd, is er echter een kleine wijziging. Met name de daadwerkelijke waarden die worden ingevoegd in de tabel, verschillen omdat ze specifiek zijn voor het voorraaditem dat wordt toegevoegd. Als een SQL-instructie meerdere keren maar met verschillende waarden wordt gebruikt, wordt u aangeraden een SQL-instructie te gebruiken die met parameters werkt en niet met literale waarden in de SQL-tekst. Een parameter is een placeholder in de instructietekst die door een daadwerkelijke waarde wordt vervangen elke keer dat de instructie wordt uitgevoerd. Als u parameters in een SQL-instructie wilt gebruiken, maakt u de SQLStatement-instantie op de gewone manier. Voor de daadwerkelijke SQL-instructie die aan de eigenschap text wordt toegewezen, gebruikt u parameterplaceholders in plaats van literale waarden. Vervolgens definieert u de waarde voor elke parameter door de waarde van een element in de eigenschap parameters van de SQLStatement-instantie in te stellen. Aangezien de eigenschap parameters een associatieve array is, stelt u een specifieke waarde in met de volgende syntaxis: statement.parameters[parameter_identifier] = value; parameter_identifier is een tekenreeks als u een benoemde parameter gebruikt, of een index van gehele getallen als u een onbenoemde parameter gebruikt. Benoemde parameters gebruikenEen parameter kan benoemd zijn. Een benoemde parameter heeft een specifieke naam die door de database wordt gebruikt om de parameterwaarde te koppelen aan de overeenkomstige placeholderlocatie in de instructietekst. De naam van een parameter bestaat uit het teken “:” of “@” gevolgd door een naam, zoals in de volgende voorbeelden wordt geïllustreerd: :itemName @firstName De volgende code illustreert het gebruik van benoemde parameters: var sql:String = "INSERT INTO inventoryItems (name, productCode)" + "VALUES (:name, :productCode)"; var addItemStmt:SQLStatement = new SQLStatement(); addItemStmt.sqlConnection = conn; addItemStmt.text = sql; // set parameter values addItemStmt.parameters[":name"] = "Item name"; addItemStmt.parameters[":productCode"] = "12345"; addItemStmt.execute(); Onbenoemde parameters gebruikenAls alternatief voor het gebruik van benoemde parameters kunt u ook onbenoemde parameters gebruiken. Als u een onbenoemde parameter wilt gebruiken, geeft u een parameter in een SQL-instructie aan met een “?” (vraagteken). Aan elke parameter wordt een numerieke index toegewezen, afhankelijk van de volgorde van de parameters in de instructie, te beginnen bij index 0 voor de eerste parameter. In het volgende voorbeeld ziet u een variatie van het vorige voorbeeld, nu met onbenoemde parameters: var sql:String = "INSERT INTO inventoryItems (name, productCode)" + "VALUES (?, ?)"; var addItemStmt:SQLStatement = new SQLStatement(); addItemStmt.sqlConnection = conn; addItemStmt.text = sql; // set parameter values addItemStmt.parameters[0] = "Item name"; addItemStmt.parameters[1] = "12345"; addItemStmt.execute(); Voordelen van het gebruik van parametersHet gebruik van parameters in een SQL-instructie biedt verschillende voordelen:
|
![]() |