In de volgende woordenlijst met elementen wordt elk juridisch element van een AIR-toepassingsdescriptorbestand beschreven.
android
Hiermee kunt u elementen toevoegen aan het Android-manifestbestand AIR maakt het bestand AndroidManifest.xml file voor elk APK-pakket. U kunt het android-element in de AIR-toepassingsdescriptor gebruiken om er aanvullende items aan toe te voegen. Genegeerd op alle platforms behalve Android.
Bovenliggend element:
application
Onderliggende elementen:
Inhoud
Elementen die voor Android specifieke eigenschappen definiëren om toe te voegen aan het Android-toepassingsmanifest.
Voorbeeld
<android>
<manifestAdditions>
...
</manifestAdditions>
</android>
application
Het hoofdelement van een AIR-toepassingsdescriptordocument.
Bovenliggend element:
geen
Onderliggende elementen:
Attributen
minimumPatchLevel — Het minimale patchniveau AIR runtime dat wordt vereist door de ze toepassing.
xmlns — het XML-naamruimteattribuut bepaalt de vereiste AIR-runtimeversie van de toepassing.
De naamruimte verandert bij elke grote release van AIR (maar niet bij kleine patches). Het laatste segment van de naamruimte, bijvoorbeeld '3.0', geeft aan welke versie van de runtime voor de toepassing is vereist.
De xmlns-waarden voor de belangrijkste AIR-versies zijn:
xmlns="http://ns.adobe.com/air/application/1.0"
xmlns="http://ns.adobe.com/air/application/1.1"
xmlns="http://ns.adobe.com/air/application/1.5"
xmlns="http://ns.adobe.com/air/application/1.5.2"
xmlns="http://ns.adobe.com/air/application/1.5.3"
xmlns="http://ns.adobe.com/air/application/2.0"
xmlns="http://ns.adobe.com/air/application/2.5"
xmlns="http://ns.adobe.com/air/application/2.6"
xmlns="http://ns.adobe.com/air/application/2.7"
xmlns="http://ns.adobe.com/air/application/3.0"
xmlns="http://ns.adobe.com/air/application/3.1"
xmlns="http://ns.adobe.com/air/application/3.2"
xmlns="http://ns.adobe.com/air/application/3,3"
xmlns="http://ns.adobe.com/air/application/3.4"
xmlns="http://ns.adobe.com/air/application/3.5"
xmlns="http://ns.adobe.com/air/application/3.6"
xmlns="http://ns.adobe.com/air/application/3.7"
Voor op SWF gebaseerde toepassingen, bepaalt de in de toepassingsdescriptor opgegeven AIR-runtimeversie de maximale SWF-versie die kan worden geladen als de eerste inhoud van de toepassing. Toepassingen waarin AIR 1.0 of AIR 1.1 wordt opgegeven, kunnen alleen SWF9-bestanden (Flash Player 9) gebruiken als eerste inhoud, zelfs als de AIR 2-runtime wordt gebruikt. Toepassingen waarin AIR 1.5 (of hoger) wordt opgegeven kunnen SWF9- of SWF10-bestanden (Flash Player 10) als eerste inhoud gebruiken.
De SWF-versie bepaalt welke versie van de AIR- en Flash Player-API's beschikbaar zijn. Als een SWF9-bestand wordt gebruikt als de eerste inhoud van een AIR 1.5-toepassing, heeft die toepassing alleen toegang tot de AIR 1.1- en Flash Player 9-API's. Bovendien hebben gedragswijzigingen die zijn aangebracht in bestaande API's in AIR 2.0 of Flash Player 10.1 geen effect. (Belangrijke wijzigingen in API's met betrekking tot veiligheid zijn een uitzondering op dit principe en kunnen retro-actief worden toegepast op huidige en toekomstige patches van de runtime.)
Bij toepassingen op HTML-basis bepaalt de in de toepassingsdescriptor opgegeven runtimeversie welke versie van de AIR- en Flash Player-API's beschikbaar zijn voor de toepassing. Het HTML-, CSS- en JavaScript-gedrag wordt altijd bepaald door de versie van Webkit die wordt gebruikt in de geïnstalleerde AIR-runtime, en niet door de toepassingsdescriptor.
Als een AIR-toepassing SWF-inhoud laadt, is de versie van de AIR- en Flash Player-API's die beschikbaar zijn voor die inhoud afhankelijk van hoe de inhoud wordt geladen. Soms wordt de effectieve versie bepaald door de naamruimte van de toepassingsdescriptor, soms door de versie van de inhoud die wordt geladen, en soms door de versie van de inhoud die is geladen. In de volgende tabel wordt aangegeven hoe de API-versie wordt bepaald op basis van de laadmethode:
Hoe de inhoud wordt geladen
|
Hoe de API-versie wordt bepaald
|
Eerste inhoud, op SWF gebaseerde toepassing
|
SWF-versie van het
geladen
bestand
|
Eerste inhoud, op HTML gebaseerde toepassing
|
Naamruimte van de toepassingsdescriptor
|
SWF geladen door SWF-inhoud
|
Versie van de
ladende
inhoud
|
SWF-bibliotheek geladen door HTML-inhoud met <script>-tag
|
Naamruimte van de toepassingsdescriptor
|
SWF geladen door HTML-inhoud door AIR- of Flash Player-API's (zoals flash.display.Loader)
|
Naamruimte van de toepassingsdescriptor
|
SWF geladen door HTML-inhoud met <object>- of <embed>-tags (of de equivalente JavaScript-API's)
|
SWF-versie van het
geladen
bestand
|
Bij het laden van een SWF-bestand van een andere versie dan de ladende inhoud, kunt u op twee problemen stuiten:
-
Als een SWF-bestand van een nieuwere versie wordt geladen door een SWF-bestand van een oudere versie, worden de referenties naar API's die in de nieuwere versies van AIR en Flash Player in de geladen inhoud zijn toegevoegd, niet opgelost.
-
Als een SWF-bestand van een oudere versie wordt geladen door een SWF-bestand van een nieuwere SWF-versie, gedragen de API's die zijn gewijzigd in de nieuwere versies van AIR en Flash Player zich op een manier die niet wordt verwacht door de geladen inhoud.
Inhoud
Het toepassingselement bevat onderliggende elementen die de eigenschappen van een AIR-toepassing definiëren.
Voorbeeld
<?xml version="1.0" encoding="utf-8" ?>
<application xmlns="http://ns.adobe.com/air/application/3.0">
<id>HelloWorld</id>
<version>2.0</version>
<filename>Hello World</filename>
<name>Example Co. AIR Hello World</name>
<description>
<text xml:lang="en">This is an example.</text>
<text xml:lang="fr">C'est un exemple.</text>
<text xml:lang="es">Esto es un ejemplo.</text>
</description>
<copyright>Copyright (c) 2010 Example Co.</copyright>
<initialWindow>
<title>Hello World</title>
<content>
HelloWorld.swf
</content>
<systemChrome>none</systemChrome>
<transparent>true</transparent>
<visible>true</visible>
<minSize>320 240</minSize>
</initialWindow>
<installFolder>Example Co/Hello World</installFolder>
<programMenuFolder>Example Co</programMenuFolder>
<icon>
<image16x16>icons/smallIcon.png</image16x16>
<image32x32>icons/mediumIcon.png</image32x32>
<image48x48>icons/bigIcon.png</image48x48>
<image128x128>icons/biggestIcon.png</image128x128>
</icon>
<customUpdateUI>true</customUpdateUI>
<allowBrowserInvocation>false</allowBrowserInvocation>
<fileTypes>
<fileType>
<name>adobe.VideoFile</name>
<extension>avf</extension>
<description>Adobe Video File</description>
<contentType>application/vnd.adobe.video-file</contentType>
<icon>
<image16x16>icons/avfIcon_16.png</image16x16>
<image32x32>icons/avfIcon_32.png</image32x32>
<image48x48>icons/avfIcon_48.png</image48x48>
<image128x128>icons/avfIcon_128.png</image128x128>
</icon>
</fileType>
</fileTypes>
</application>
aspectRatio
Hiermee wordt de hoogte-breedteverhouding van de toepassing opgegeven.
Als deze niet wordt opgegeven, wordt de toepassing geopend met de standaardverhouding en -oriëntatie van het apparaat. De standaardoriëntatie varieert per apparaat. Op apparaten met kleine schermen, zoals telefoons, is het vaak de verhouding Staand. Op sommige apparaten, zoals de iPad-tablet, wordt de toepassing in de huidige oriëntatie geopend. Bij AIR 3.3 en hoger heeft dit betrekking op de gehele toepassing en niet alleen op de oorspronkelijke weergave.
Bovenliggend element:
initialWindow
Onderliggende elementen:
geen
Inhoud
portrait, landscape
of
any
(respectievelijk een staande, liggende of willekeurige oriëntatie)
Voorbeeld
<aspectRatio>landscape</aspectRatio>
autoOrients
Geeft op of de oriëntatie van inhoud in de toepassing automatisch wordt gewijzigd als het apparaat overgaat op een andere fysieke oriëntatie. Zie
Oriëntatie werkgebied
voor meer informatie.
Wanneer de automatische oriëntatie wordt gebruikt, kunt u de eigenschappen
align
en
scaleMode
van het werkgebied als volgt instellen:
stage.align = StageAlign.TOP_LEFT;
stage.scaleMode = StageScaleMode.NO_SCALE;
Met deze instellingen kan de toepassing rond de linkerbovenhoek roteren en wordt voorkomen dat de toepassingsinhoud automatisch wordt geschaald. De andere schaalmodi passen uw inhoud aan de afmetingen van het geroteerde werkgebied aan, maar knippen uw inhoud daarbij af, vervormen deze of krimpen deze sterk in. U krijgt bijna altijd een beter resultaat wanneer u de inhoud zelf opnieuw tekent of de lay-out ervan wijzigt.
Bovenliggend element:
initialWindow
Onderliggende elementen:
geen
Inhoud
true
of
false
(standaard)
Voorbeeld
<autoOrients>true</autoOrients>
colorDepth
Bepaalt of 16-bits of 32-bits kleur moet worden gebruikt.
Het gebruik van 16-bits kleur kan de renderprestaties verbeteren, maar dat gaat ten koste van de kleurgetrouwheid. Vóór AIR 3 wordt altijd 16-bits kleur gebruikt op Android. In AIR 3 wordt standaard 32-bits kleur gebruikt.
Opmerking:
als uw toepassing de StageVideo-klasse gebruikt, dient u 32-bits kleur te gebruiken.
Bovenliggend element:
android
Onderliggende elementen:
geen
Inhoud
Een van de volgende waarden:
Voorbeeld
<android>
<colorDepth>16bit</colorDepth>
<manifestAdditions>...</manifestAdditions>
</android>
containsVideo
Geeft aan of de toepassing al dan niet video-inhoud bevat.
Bovenliggend element:
android
Onderliggende elementen:
geen
Inhoud
Een van de volgende waarden:
Voorbeeld
<android>
<containsVideo>true</containsVideo>
<manifestAdditions>...</manifestAdditions>
</android>
content
De waarde die wordt opgegeven voor het element
content
, is de URL voor het hoofdinhoudsbestand van de toepassing. Dit kan een SWF- of een HTML-bestand zijn. De URL wordt opgegeven op basis van de hoofdmap van de installatiemap van de toepassing. (Als een AIR-toepassing met ADL wordt gebruikt, is de URL gebaseerd op de map waarin zich het descriptorbestand van de toepassing bevindt. U kunt de parameter
root-dir
van ADL gebruiken om een andere hoofdmap op te geven.)
Bovenliggend element:
initialWindow
Onderliggende elementen:
geen
Inhoud
Een URL op basis van de toepassingsmap. Aangezien de waarde van het element content wordt beschouwd als een URL, moeten de tekens in de naam van het inhoudsbestand URL-gecodeerd zijn overeenkomstig de regels in
RFC 1738
. Spaties moeten bijvoorbeeld als
%20
worden gecodeerd.
Voorbeeld
<content>TravelPlanner.swf</content>
contentType
contentType
is vereist per AIR 1.5 (dit was optioneel in AIR 1.0 en 1.1). Met de eigenschap kunnen bepaalde besturingssystemen de beste toepassing lokaliseren om een bestand te openen. De waarde moet het MIME-type van de bestandsinhoud zijn. De waarde wordt genegeerd in Linux als het bestandstype al is geregistreerd en een toegewezen MIME-type heeft.
Bovenliggend element:
fileType
Onderliggende elementen:
geen
Inhoud
Het MIME-type en subtype. Zie
RFC2045
voor meer informatie over MIME-typen.
Voorbeeld
<contentType>text/plain</contentType>
copyright
De copyrightinformatie voor de AIR-toepassing. In Mac OS verschijnt de copyrighttekst in het venster Over voor de geïnstalleerde toepassing. In Mac OS wordt de copyrightinformatie ook gebruikt in het veld NSHumanReadableCopyright in het bestand Info.plist voor de toepassing.
Bovenliggend element:
application
Onderliggende elementen:
geen
Inhoud
Een tekenreeks die de copyrightinformatie voor de toepassings bevat.
Voorbeeld
<copyright>© 2010, Examples, Inc.All rights reserved.</copyright>
customUpdateUI
Geeft aan of een toepassing eigen updatedialoogvensters levert. Indien
false
presenteert AIR standaardupdatedialoogvensters voor de gebruiker. Alleen toepassingen die zijn gedistribueerd als AIR-bestanden, kunnen het ingebouwde AIR-updatesysteem gebruiken.
Wanneer het element
customUpdateUI
in de geïnstalleerde versie van uw toepassing is ingesteld op
true
en de gebruiker dubbelklikt op het AIR-bestand voor een nieuwe versie of hij installeert een update van de toepassing met de functie voor naadloze installatie, opent het runtimeprogramma de geïnstalleerde versie van de toepassing. Het standaardinstallatieprogramma van de AIR-toepassing wordt niet geopend. De logica van uw toepassing kan vervolgens bepalen hoe de update verder wordt afgehandeld. (De toepassings- en uitgever-id in het AIR-bestand moeten overeenkomen met de waarden in de geïnstalleerde toepassing, anders kan de upgrade niet verdergaan.)
Opmerking:
het mechanisme
customUpdateUI
wordt alleen gebruikt als de toepassing al is geïnstalleerd en de gebruiker op het AIR-installatiebestand dubbelklikt dat een update bevat of een update van de toepassing installeert met behulp van de functie voor naadloze installatie. U kunt een update downloaden en starten via de logica van uw eigen toepassing en desgewenst uw eigen gebruikersinterface weergeven, ongeacht of
customUpdateUI
op
true
is ingesteld.
Zie
AIR-toepassingen bijwerken
voor meer informatie.
Bovenliggend element:
application
Onderliggende elementen:
geen
Inhoud
true
of
false
(standaard)
Voorbeeld
<customUpdateUI>true</customUpdateUI>
depthAndStencil
Hiermee wordt aangegeven dat de toepassing gebruik van de diepte- of stencilbuffer vereist. Deze buffers worden meestal gebruikt tijdens het werken met 3D-inhoud. De standaardwaarde van dit element is
false
, zodat de diepte- en stencilbuffers worden uitgeschakeld. Dit element is vereist omdat de buffers moeten worden toegewezen bij het starten van de toepassing, nog voordat inhoud wordt geladen.
De instelling van dit element moet overeenkomen met de waarde die voor het argument
enableDepthAndStencil
is doorgegeven aan de methode
Context3D.configureBackBuffer()
. AIR geeft een foutmelding weer als deze waarden niet overeenkomen.
Dit element is alleen van toepassing in geval van de
renderMode
direct
. Als
renderMode
niet gelijk is aan
direct
, genereert ADT fout 118:
<depthAndStencil> element unexpected for render mode cpu. It requires "direct" render mode.
Bovenliggend element:
initialWindow
Onderliggende elementen:
geen
Inhoud
true
of
false
(standaard)
Voorbeeld
<depthAndStencil>true</depthAndStencil>
beschrijving
De beschrijving van de toepassing, weergegeven in het AIR-toepassingsinstallatieprogramma.
Als u één enkel tekstknooppunt opgeeft (in de plaats van meerdere text-elementen), gebruikt het installatieprogramma van de AIR-toepassing deze beschrijving, ongeacht de systeemtaal. Anders gebruikt het AIR-toepassingsinstallatieprogramma de beschrijving die het meest overeenkomt met de taal van de gebruikersinterface van het besturingssysteem van de gebruiker. Voorbeeld: een installatie waarbij het element
description
van het descriptorbestand van de toepassing een waarde bevat voor de landinstelling 'en' (Engels). Het AIR-toepassingsinstallatieprogramma gebruikt de en-beschrijving als het systeem van de gebruiker en (Engels) als de taal van de gebruikersinterface herkent. De en-beschrijving wordt ook gebruikt als de taal van de gebruikersinterface van het systeem en-US (Engels VS). Als de gebruikersinterfacetaal van het systeem echter 'en-US' is en het descriptorbestand van de toepassing zowel de naam 'en-US' als de naam 'en-GB' definieert, gebruikt het installatieprogramma van de AIR-toepassing de waarde 'en-US'. Als de toepassing geen beschrijving definieert die overeenkomt met de taal van de gebruikersinterface van het systeem, gebruikt het AIR-toepassingsinstallatieprogramma de eerste
description
-waarde die is gedefinieerd in het toepassingsdescriptorbestand.
Zie
AIR-toepassingen lokaliseren
voor meer informatie over het ontwikkelen van meertalige toepassingen.
Bovenliggend element:
application
Onderliggende elementen:
tekst
Inhoud
In het descriptorschema van de AIR 1.0-toepassing kan slechts één enkelvoudig tekstknooppunt voor de naam worden gedefinieerd (niet meerdere
tekst
-elementen).
In AIR 1.1 (of hoger) kunt u meerdere talen opgeven in het element
description
. Het attribuut
xml:lang
voor elk tekstelement geeft een taalcode op die is gedefinieerd is in
RFC4646
(http://www.ietf.org/rfc/rfc4646.txt).
Voorbeeld
Beschrijving met eenvoudige tekstnode:
<description>This is a sample AIR application.</description>
Beschrijving met gelokaliseerde tekstelementen voor Engels, Frans en Spaans (geldig in AIR 1.1 en hoger):
<description>
<text xml:lang="en">This is an example.</text>
<text xml:lang="fr">C'est un exemple.</text>
<text xml:lang="es">Esto es un ejemplo.</text>
</description>
beschrijving
De bestandstypebeschrijving wordt aan de gebruiker weergegeven door het besturingssysteem. De bestandstypebeschrijving is niet lokaliseerbaar.
Zie ook:
beschrijving
als onderliggend element van het toepassingselement
Bovenliggend element:
fileType
Onderliggende elementen:
geen
Inhoud
Een tekenreeks waarin de bestandsinhoud wordt beschreven.
Voorbeeld
<description>PNG image</description>
embedFonts
Hiermee kunt u eigen lettertypen op StageText gebruiken in de AIR-toepassing. Dit element is optioneel.
Bovenliggend element:
application
Onderliggende elementen:
font
Inhoud
Het element embedFonts kan een willekeurig aantal font-elementen bevatten.
Voorbeeld
<embedFonts>
<font>
<fontPath>ttf/space age.ttf</fontPath>
<fontName>space age</fontName>
</font>
<font>
<fontPath>ttf/xminus.ttf</fontPath>
<fontName>xminus</fontName>
</font>
</embedFonts>
Entitlements
iOS gebruikt eigenschappen die entitlements worden genoemd. Hiermee krijgt de toepassing toegang tot extra bronnen en functionaliteit. Met het element Entitlements kunt u deze informatie opgeven in een iOS-toepassing voor mobiele apparaten.
Bovenliggend element:
iPhone
Onderliggende elementen:
iOS Entitlements.plist-elementen
Inhoud
Bevat onderliggende elementen waarin sleutelwaardeparen worden opgegeven die moeten worden gebruikt als Entitlements.plist-instellingen voor de toepassing. Inhoud van het element Entitlements moet zijn opgenomen in een CDATA-blok. Voor meer informatie gaat u naar het naslagwerk
Entitlement Key Reference
in de iOS-ontwikkelaarsbibliotheek.
Voorbeeld
<iphone>
...
<Entitlements>
<![CDATA[
<key>aps-environment</key>
<string>development</string>
]]>
</Entitlements>
</iphone>
extension
De uitbreidingstekenreeks van een bestandstype.
Bovenliggend element:
fileType
Onderliggende elementen:
geen
Inhoud
Een tekenreeks die de tekens van de bestandsuitbreiding definieert (zonder de punt, ".").
Voorbeeld
<extension>png</extension>
extensionID
Geeft de id op van een ActionScript-extensie die wordt gebruikt door de toepassing. De ID wordt gedefinieerd in het uitbreidingsdescriptordocument.
Bovenliggend element:
extensions
Onderliggende elementen:
geen
Inhoud
Een tekenreeks waarin de Actionscript-extensie-id wordt geïdentificeerd.
Voorbeeld
<extensionID>com.example.extendedFeature</extensionID>
extensions
Identificeert de ActionScript-extensies die worden gebruikt door een toepassing.
Bovenliggend element:
application
Onderliggende elementen:
extensionID
Inhoud
Onderliggende
extensionID
-elementen die de ActionScript-extensie-id's van het descriptorbestand van de extensie bevatten.
Voorbeeld
<extensions>
<extensionID>extension.first</extensionID>
<extensionID>extension.next</extensionID>
<extensionID>extension.last</extensionID>
</extensions>
externalSwfs
Hier geeft u de naam op van een tekstbestand dat een lijst bevat met SWF-bestanden die door ADT moeten worden geconfigureerd voor externe hosting. U kunt de downloadgrootte van de aanvankelijke toepassing minimaliseren door een subset van de door uw toepassing gebruikte SWF-bestanden te verpakken en de resterende externe SWF-bestanden (met alleen elementen) tijdens de runtime te laden met behulp van de methode
Loader.load ()
. Als u deze functie wilt gebruiken, dient u de toepassing zodanig te verpakken dat ADT alle ActionScript ByteCode (ABC) uit de extern geladen SWF-bestanden naar de SWF-hoofdtoepassing verplaatst, zodat er een SWF-bestand met uitsluitend elementen overblijft. Zo wordt voldaan aan de regel van de Apple Store die het downloaden van code verbiedt nadat een toepassing is geïnstalleerd.
Zie
Downloadgrootte minimaliseren door externe SWF-bestanden met uitsluitend elementen te laden
voor meer informatie.
Bovenliggend element:
iPhone
,
initialWindow
Onderliggende elementen:
geen
Inhoud
Naam van een tekstbestand dat een lijst bevat met via een regel afgebakende SWF-bestanden die extern worden gehost.
Voorbeelden
iOS:
<iPhone>
<externalSwfs>FileContainingListofSWFs.txt</externalSwfs>
</iPhone>
filename
De tekenreeks die als bestandsnaam van de toepassing wordt gebruikt (zonder extensie) wanneer de toepassing wordt geïnstalleerd. Het toepassingsbestand start de AIR-toepassing in de runtime. Als de waarde
name
niet is opgegeven, wordt
filename
ook als de naam van de installatiemap gebruikt.
Bovenliggend element:
application
Onderliggende elementen:
geen
Inhoud
De eigenschap
filename
mag een willekeurig Unicode-teken (UTF-8) bevatten, behalve de volgende tekens, omdat deze tekens in verschillende bestandssystemen niet in een bestandsnaam mogen worden gebruikt:
Teken
|
Hexadecimale code
|
diverse
|
0x00 - x1F
|
*
|
x2A
|
"
|
x22
|
:
|
x3A
|
>
|
x3C
|
<
|
x3E
|
?
|
x3F
|
\
|
x5C
|
|
|
x7C
|
De waarde
filename
mag niet met een punt eindigen.
Voorbeeld
<filename>MyApplication</filename>
fileType
Beschrijft een enkel bestandstype waar de toepassing voor kan worden geregistreerd.
Bovenliggend element:
fileTypes
Onderliggende elementen:
Inhoud
Elementen waarin een bestandstype wordt beschreven.
Voorbeeld
<fileType>
<name>foo.example</name>
<extension>foo</extension>
<description>Example file type</description>
<contentType>text/plain</contentType>
<icon>
<image16x16>icons/fooIcon16.png</image16x16>
<image48x48>icons/fooIcon48.png</imge48x48>
<icon>
</fileType>
fileTypes
Met het element
fileTypes
kunt u de bestandstypen definiëren waaraan een AIR-toepassing kan worden gekoppeld.
Als een AIR-toepassing is geïnstalleerd, worden alle gedefinieerde bestandstypen in het besturingssysteem geregistreerd. Als deze bestandstypen nog niet aan een andere toepassing zijn gekoppeld, worden ze aan de AIR-toepassing gekoppeld. Als u een bestaande koppeling tussen een bestandstype en een andere toepassing wilt overschrijven, gebruikt u de methode
NativeApplication.setAsDefaultApplication()
tijdens de runtime (bij voorkeur met toestemming van de gebruiker).
Opmerking:
de runtimemethoden kunnen alleen koppelingen beheren voor de bestandstypen die zijn opgegeven in het descriptorbestand van de toepassing.
Het element
fileTypes
is optioneel.
Bovenliggend element:
application
Onderliggende elementen:
fileType
Inhoud
Het element
fileTypes
kan een willekeurig aantal
fileType
-elementen bevatten.
Voorbeeld
<fileTypes>
<fileType>
<name>adobe.VideoFile</name>
<extension>avf</extension>
<description>Adobe Video File</description>
<contentType>application/vnd.adobe.video-file</contentType>
<icon>
<image16x16>icons/AIRApp_16.png</image16x16>
<image32x32>icons/AIRApp_32.png</image32x32>
<image48x48>icons/AIRApp_48.png</image48x48>
<image128x128>icons/AIRApp_128.png</image128x128>
</icon>
</fileType>
</fileTypes>
font
Beschrijft één eigen lettertype dat in de AIR-toepassing kan worden gebruikt.
Bovenliggend element:
embedFonts
Onderliggende elementen:
fontName
,
fontPath
Inhoud
Elementen waarmee de naam van het eigen lettertype en het bijbehorende pad worden opgegeven.
Voorbeeld
<font>
<fontPath>ttf/space age.ttf</fontPath>
<fontName>space age</fontName>
</font>
fontName
Hiermee wordt de naam van het eigen lettertype opgegeven.
Bovenliggend element:
font
Onderliggende elementen:
geen
Inhoud
Naam van het eigen lettertype dat in StageText.fontFamily moet worden opgegeven
Voorbeeld
<fontName>space age</fontName>
fontPath
Hiermee wordt de locatie van het bestand met de aangepaste lettertypen opgegeven.
Bovenliggend element:
font
Onderliggende elementen:
geen
Inhoud
Pad van het bestand met het eigen lettertype (ten opzichte van de bron).
Voorbeeld
<fontPath>ttf/space age.ttf</fontPath>
forceCPURenderModeForDevices
Forceer de CPU-rendermodus voor een opgegeven aantal apparaten. Met deze functie kunt u in feite de GPU-rendermodus selectief inschakelen voor de resterende iOS-apparaten.
U voegt deze tag toe als een onderliggend element van de
iPhone
-tag en geeft een lijst op waarin de modelnamen van apparaten met een spatie van elkaar zijn gescheiden. Tot de geldige modelnamen van apparaten behoren onder meer:
iPad1,1
|
iPhone1,1
|
iPod1,1
|
iPad2,1
|
iPhone1,2
|
iPod2,1
|
iPad2,2
|
iPhone2,1
|
iPod3,3
|
iPad2,3
|
iPhone3.1
|
iPod4,1
|
iPad2,4
|
iPhone3,2
|
iPod5,1
|
iPad2,5
|
iPhone4,1
|
|
iPad3,1
|
iPhone5,1
|
|
iPad3,2
|
|
|
iPad3,3
|
|
|
iPad3,4
|
|
|
Bovenliggend element:
iPhone
,
initialWindow
Onderliggende elementen:
geen
Inhoud
Lijst met via een spatie van elkaar gescheiden modelnamen van apparaten.
Voorbeelden
iOS:
...
<renderMode>GPU</renderMode>
...
<iPhone>
...
<forceCPURenderModeForDevices>iPad1,1 iPhone1,1 iPhone1,2 iPod1,1
</forceCPURenderModeForDevices>
</iPhone>
fullScreen
Geeft op of de toepassing in volledigschermmodus wordt gestart.
Bovenliggend element:
initialWindow
Onderliggende elementen:
geen
Inhoud
true
of
false
(standaard)
Voorbeeld
<fullscreen>true</fullscreen>
height
De aanvankelijke hoogte van het hoofdvenster van de toepassing.
Als u geen hoogte instelt, wordt deze bepaald door de instellingen in het SWF-hoofdbestand, of, in het geval van een AIR-toepassing op basis van HTML, door het besturingssysteem.
De maximale hoogte van een venster is in AIR 2 gewijzigd van 2048 pixels in 4096 pixels.
Bovenliggend element:
initialWindow
Onderliggende elementen:
geen
Inhoud
Een positief geheel getal met een maximale waarde van 4095.
Voorbeeld
<height>4095</height>
icon
De eigenschap
icon
geeft een of meer pictogrambestanden op die voor de toepassing moeten worden gebruikt. Een pictogram is optioneel. Als u de eigenschap
icon
niet opgeeft, gebruikt het besturingssysteem een standaardpictogram.
Het pad wordt opgegeven op basis van de hoofdmap van de toepassing. Pictogrambestanden moeten de PNG-indeling hebben. U kunt de volgende pictogramgroottes opgeven:
Als een element voor een bepaalde grootte aanwezig is, moet de afbeelding in het bestand exact de opgegeven grootte hebben. Als niet alle groottes aanwezig zijn, wordt de grootte die daar het dichtst bij aansluit, door het besturingssysteem aangepast voor een bepaald gebruik van het pictogram.
Opmerking:
de opgegeven pictogrammen worden niet automatisch toegevoegd aan het AIR-pakket. De pictogrambestanden moeten in hun correcte relatieve locaties worden opgenomen wanneer de toepassing wordt verpakt.
Voor de beste resultaten geeft u voor elke beschikbare grootte een afbeelding op. Bovendien moeten de pictogrammen er goed uitzien in zowel 16- als 32-bit kleuren.
Bovenliggend element:
application
Onderliggende elementen:
imageNxN
Inhoud
Een imageNxN-element voor elk gewenst pictogramformaat.
Voorbeeld
<icon>
<image16x16>icons/smallIcon.png</image16x16>
<image32x32>icons/mediumIcon.png</image32x32>
<image48x48>icons/bigIcon.png</image48x48>
<image128x128>icons/biggestIcon.png</image128x128>
</icon>
id
Een identificatiereeks die uniek is voor de toepassing; wordt ook toepassings-id genoemd. Een omgekeerde DNS-stijlidentificatie wordt vaak gebruikt, maar deze stijl is niet vereist.
Bovenliggend element:
application
Onderliggende elementen:
geen
Inhoud
De ID-waarde is beperkt tot de volgende tekens:
-
0-9
-
a-z
-
A-Z
-
. (punt)
-
- (koppelteken)
De waarde moet uit 1 tot 212 tekens bestaan. Dit element is vereist.
Voorbeeld
<id>org.example.application</id>
imageNxN
Definieert het pad naar een pictogram in verhouding tot de toepassingsmap.
De volgende pictogramafbeeldingen kunnen worden gebruikt. Elke geeft een ander pictogramformaat op:
Het pictogram moet een PNG-afbeelding zijn die exact even groot is als is aangeven door het afbeeldingselement. Pictogrambestanden moeten worden opgenomen in het toepassingspakket; pictogrammen waarnaar wordt verwezen in de toepassingsdescriptor, worden niet automatisch opgenomen.
Bovenliggend element:
application
Onderliggende elementen:
geen
Inhoud
Het bestandspad naar het pictogram kan alle Unicode-tekens (UTF-8) bevatten behalve de volgende, die niet mogen worden gebruikt als bestandsnamen op verschillende bestandssystemen:
Teken
|
Hexadecimale code
|
diverse
|
0x00 - x1F
|
*
|
x2A
|
"
|
x22
|
:
|
x3A
|
>
|
x3C
|
<
|
x3E
|
?
|
x3F
|
\
|
x5C
|
|
|
x7C
|
Voorbeeld
<image32x32>icons/icon32.png</image32x32>
InfoAdditions
Hiermee kunt u aanvullende eigenschappen van een iOS-toepassing opgeven.
Bovenliggend element:
iPhone
Onderliggende elementen:
iOS Info.plist-elementen
Inhoud
Bevat onderliggende elementen waarin sleutelwaardeparen worden opgegeven die moeten worden gebruikt als instellingen Info.plist voor de toepassing. Inhoud van het element InfoAdditions moet zijn opgenomen in een CDATA-blok.
Zie
Information Property List Key Reference
in de Apple iPhone Reference Library voor informatie over de sleutelwaardeparen en hoe u deze kunt uitdrukken in XML.
Voorbeeld
<InfoAdditions>
<![CDATA[
<key>UIStatusBarStyle</key>
<string>UIStatusBarStyleBlackOpaque</string>
<key>UIRequiresPersistentWiFi</key>
<string>NO</string>
]]>
</InfoAdditions>
initialWindow
Definieert het hoofdinhoudsbestand en de aanvankelijke opmaak van de toepassing.
Bovenliggend element:
application
Onderliggende elementen:
Alle volgende elementen kunnen voorkomen als onderliggende elementen van het element initialWindow. Sommige elementen worden echter genegeerd, afhankelijk van of AIR vensters op een platform ondersteunt:
Inhoud
Onderliggende elementen die de opmaak en functionaliteit van de toepassing definiëren.
Voorbeeld
<initialWindow>
<title>Hello World</title>
<content>
HelloWorld.swf
</content>
<depthAndStencil>true</depthAndStencil>
<systemChrome>none</systemChrome>
<transparent>true</transparent>
<visible>true</visible>
<maxSize>1024 800</maxSize>
<minSize>320 240</minSize>
<maximizable>false</maximizable>
<minimizable>false</minimizable>
<resizable>true</resizable>
<x>20</x>
<y>20</y>
<height>600</height>
<width>800</width>
<aspectRatio>landscape</aspectRatio>
<autoOrients>true</autoOrients>
<fullScreen>false</fullScreen>
<renderMode>direct</renderMode>
</initialWindow>
installFolder
Identificeert de submap van de hoofdinstallatiemap.
In Windows is de map Program Files ingesteld als standaardinstallatiemap. In Mac OS is dit de map /Applications. Bij Linux is dit /opt/. Voorbeeld: als de eigenschap
installFolder
is ingesteld op
"Acme"
en een toepassing de naam
"ExampleApp"
heeft, wordt de toepassing in Windows in C:\Program Files\Acme\ExampleApp, in MacOS in /Applications/Acme/Example.app en in Linux op /opt/Acme/ExampleApp geïnstalleerd.
De eigenschap
installFolder
is optioneel. Als u de eigenschap
installFolder
niet opgeeft, wordt de toepassing geïnstalleerd in een submap van de standaard installatiemap op basis van de eigenschap
name
.
Bovenliggend element:
application
Onderliggende elementen:
geen
Inhoud
De eigenschap
installFolder
mag een willekeurig Unicode-teken (UTF-8) bevatten, behalve de tekens die in verschillende bestandssystemen niet in een mapnaam mogen worden gebruikt (zie de eigenschap
filename
hierboven voor de lijst van uitzonderingen).
Gebruik de schuine streep (/) als mapscheidingsteken als u een geneste submap wilt opgeven.
Voorbeeld
<installFolder>utilities/toolA</installFolder>
iPhone
Definieert iOS-specifieke toepassingseigenschappen..
Bovenliggend element:
application
manifest
Geeft informatie op om toe te voegen aan het Android-manifestbestand voor de toepassing.
Bovenliggend element:
manifestAdditions
Onderliggende elementen:
Gedefinieerd door de Android SDK.
Inhoud
Het manifest-element is technisch gezien geen onderdeel van het AIR-toepassingsdescriptorschema. Dit is het hoofdelement van de het XML-document AndroidManifest. Alle inhoud die u in het manifest-element invoert, moet overeenkomen met het AndroidManifest.xml-schema. Wanneer u een APK-bestand maakt met de AIR-hulpmiddelen, wordt informatie in het manifestelement gekopieerd naar het overeenkomstige onderdeel van de gegenereerde AndroidManifest.xml van de toepassing.
Als u Android manifest-waarden opgeeft die alleen beschikbaar zijn in een meer recente SDK-versie dan de versie die rechtstreeks wordt ondersteund door AIR, moet u de markering
‑platformsdk
instellen op ADT wanneer u de toepassing in het pakket bundelt. Stel de markering voor het bestandssysteempad in op een versie van de Android SDK die ondersteuning biedt voor de waarden die u toevoegt.
Het manifestelement zelf moet zijn opgenomen in een CDATA-blok binnen de AIR-toepassingsdescriptor.
Voorbeeld
<![CDATA[
<manifest android:sharedUserID="1001">
<uses-permission android:name="android.permission.CAMERA"/>
<uses-feature android:required="false" android:name="android.hardware.camera"/>
<application android:allowClearUserData="true"
android:enabled="true"
android:persistent="true"/>
</manifest>
]]>
manifestAdditions
Geeft informatie op die wordt toegevoegd aan het Android-manifestbestand.
Elke Android-toepassing bevat een manifestbestand dat basistoepassingseigenschappen definieert. Het Android-manifest is qua concept gelijk aan de AIR-toepassingsdescriptor. Een AIR-voor-Android-toepassing heeft zowel een toepassingsdescriptor als een automatisch gegenereerd Android-manifestbestand. Wanneer AIR-for-Android-toepassing is verpakt, wordt de informatie in dit element
manifestAdditions
toegevoegd aan de overeenkomstige delen van het Android-manifestdocument.
Bovenliggend element:
android
Onderliggende elementen:
manifest
Inhoud
Informatie in het element
manifestAdditions
wordt toegevoegd aan het document AndroidManifest.xml.
Door AIR worden verschillende manifestvermeldingen in het gegenereerde Android-manifestdocument ingesteld om te garanderen dat de toepassings- en runtimefuncties correct werken. U kunt de volgende instellingen niet overschrijven:
U kunt de volgende attributen niet instellen voor het element manifest:
-
package
-
android:versionCode
-
android:versionName
U kunt de volgende attributen niet instellen voor het hoofdelement activity:
-
android:label
-
android:icon
U kunt de volgende attributen niet instellen voor het element application:
Voorbeeld
<manifestAdditions>
<![CDATA[
<manifest android:installLocation="preferExternal">
<uses-permission android:name="android.permission.INTERNET"/>
<application android:allowClearUserData="true"
android:enabled="true"
android:persistent="true"/>
</manifest>
]]>
</manifestAdditions>
maximizable
Hiermee wordt aangegeven of het venster kan worden gemaximaliseerd.
Opmerking:
in besturingssystemen waar het maximaliseren van een venster betekent dat de grootte van het venster wordt aangepast (bijvoorbeeld Max OS X), moet zowel maximizable als resizable op
false
worden ingesteld om te voorkomen dat op het venster wordt ingezoomd of dat de grootte van het venster wordt aangepast.
Bovenliggend element:
initialWindow
Onderliggende elementen:
geen
Inhoud
true
(standaard) of
false
Voorbeeld
<maximizable>false</maximizable>
maxSize
De maximumgrootte van het venster. Als u geen maximumgrootte instelt, wordt deze bepaald door het besturingssysteem.
Bovenliggend element:
initialWindow
Onderliggende elementen:
geen
Inhoud
Twee gehele getallen die de maximale breedte en hoogte bepalen, gescheiden door een spatie.
Opmerking:
de maximale door AIR ondersteunde venstergrootte is in AIR 2 van 2048 x 2048 pixels omhoog gegaan naar 4096 x 4096 pixels. (Omdat de schermcoördinaten op 0 zijn gebaseerd, is de maximale waarde die u voor hoogte kunt gebruiken, 4095.)
Voorbeeld
<maxSize>1024 360</maxSize>
minimizable
Geeft op of het venster kan worden geminimaliseerd.
Bovenliggend element:
initialWindow
Onderliggende elementen:
geen
Inhoud
true
(standaard) of
false
Voorbeeld
<minimizable>false</minimizable>
minSize
Geeft de minimale toegestane grootte voor het venster op.
Bovenliggend element:
initialWindow
Onderliggende elementen:
geen
Inhoud
Twee gehele getallen die de minimale breedte en hoogte bepalen, gescheiden door een spatie. Let op: de minimumgrootte die door het besturingssysteem wordt bepaald, heeft voorrang ten opzichte van de waarde in de toepassingsdescriptor.
Voorbeeld
<minSize>120 60</minSize>
name
De toepassingstitel die wordt weergegeven door het AIR-toepassingsinstallatieprogramma.
Als geen
name
-element is opgegeven, geeft het installatieprogramma van de AIR-toepassing de waarde van
filename
weer als de toepassingsnaam.
Bovenliggend element:
application
Onderliggende elementen:
tekst
Inhoud
Als u een enkele tekstnode opgeeft (in plaats van meerdere
<text>
-elementen), gebruikt de AIR-toepassing deze naam, onafhankelijk van de systeemtaal.
In het descriptorschema van de AIR 1.0-toepassing kan slechts één enkelvoudig tekstknooppunt voor de naam worden gedefinieerd (niet meerdere
text
-elementen). In AIR 1.1 (of hoger) kunt u meerdere talen opgeven in het element
name
.
Het attribuut
xml:lang
voor elk tekstelement geeft een taalcode op die gedefinieerd is in
RFC4646
(http://www.ietf.org/rfc/rfc4646.txt).
Het installatieprogramma van de AIR-toepassing gebruikt de naam die het best overeenkomt met de gebruikersinterfacetaal van het besturingssysteem van de gebruiker. Voorbeeld: een installatie waarbij het element
name
van het descriptorbestand van de toepassing een waarde bevat voor de landinstelling 'en' (Engels). Het installatieprogramma van de AIR-toepassing gebruikt de naam 'en' als het besturingssysteem 'en' (Engels) identificeert als de gebruikersinterfacetaal. Het installatieprogramma gebruikt ook de naam 'en' als de gebruikersinterfacetaal van het systeem 'en-US' (Amerikaans Engels) is. Als de gebruikersinterfacetaal echter 'en-US' is en het descriptorbestand van de toepassing zowel de naam 'en-US' als de naam 'en-GB' definieert, gebruikt het installatieprogramma van de AIR-toepassing de waarde 'en-US'. Als de toepassing geen naam definieert die overeenkomt met de gebruikersinterfacetalen van het systeem, gebruikt het installatieprogramma van de AIR-toepassing de eerste
name
-waarde die in het descriptorbestand van de toepassing is gedefinieerd.
Het element
name
definieert alleen de toepassingstitel die in het installatieprogramma van de AIR-toepassing wordt gebruikt. Het AIR-toepassingsinstallatieprogramma ondersteunt meerdere talen: Traditioneel Chinees, Vereenvoudigd Chinees, Tsjechisch, Nederlands, Engels, Frans, Duits, Italiaans, Japans, Koreaans, Pools, Braziliaans Portugees, Russisch, Spaans, Zweeds en Turks. Het installatieprogramma van de AIR-toepassing kiest de schermtaal (voor andere tekst dan de toepassingstitel en -beschrijving) op basis van de gebruikersinterfacetaal van het systeem. Deze taalkeuze is onafhankelijk van de instellingen in het descriptorbestand van de toepassing.
Het element
name
definieert
niet
de landinstellingen die beschikbaar zijn voor de actieve, geïnstalleerde toepassing. Zie
AIR-toepassingen lokaliseren
voor meer informatie over het ontwikkelen van meertalige toepassingen.
Voorbeeld
In het volgende voorbeeld wordt een naam gedefinieerd met een eenvoudige tekstnode:
<name>Test Application</name>
In het volgende voorbeeld, geldig in AIR 1.1 en latere versies, wordt de naam in drie talen opgegeven (Engels, Frans en Spaans) met behulp van <text>-elementnodes:
<name>
<text xml:lang="en">Hello AIR</text>
<text xml:lang="fr">Bonjour AIR</text>
<text xml:lang="es">Hola AIR</text>
</name>
name
Identificeer de naam van een bestandstype.
Bovenliggend element:
fileType
Onderliggende elementen:
geen
Inhoud
Een tekenreeks die de naam van het bestandstype vertegenwoordigt.
Voorbeeld
<name>adobe.VideoFile</name>
programMenuFolder
Identificeert de locatie waar de snelkoppelingen naar de toepassing moeten worden geplaatst in het menu Alle programma's van het Windows-besturingssysteem of het Toepassingen-menu in Linux. (Deze instelling wordt momenteel genegeerd in andere besturingssystemen.)
Bovenliggend element:
application
Onderliggende elementen:
geen
Inhoud
De tekenreeks die wordt gebruikt voor
programMenuFolder
, mag een willekeurig Unicode-teken (UTF-8) bevatten, behalve de tekens die in verschillende bestandssystemen niet in een mapnaam mogen worden gebruikt (zie het element
filename
hierboven voor de lijst van uitzonderingen). Gebruik
geen
schuine streep (/) als laatste teken van deze waarde.
Voorbeeld
<programMenuFolder>Example Company/Sample Application</programMenuFolder>
publisherID
Identificeert de uitgevers-ID voor het bijwerken van een AIR-toepassing die oorspronkelijk is gemaakt met AIR versie 1.5.2 of eerder.
Geef alleen een uitgevers-ID op bij het maken van een toepassingsupdate. De waarde van het element
publisherID
moet overeenkomen met de uitgevers-ID die wordt gegenereerd door AIR voor de vroegere versie van de toepassing. Voor een geïnstalleerde toepassing kunt u de uitgevers-ID vinden in de map waarin een toepassing is geïnstalleerd, in het bestand
META-INF/AIR/publisherid
.
Nieuwe toepassingen die zijn gemaakt met AIR 1.5.3 of hoger, moeten geen uitgevers-ID opgeven.
Zie
Informatie over uitgevers-id's voor AIR
voor meer informatie.
Bovenliggend element:
application
Onderliggende elementen:
geen
Inhoud
Een uitgevers-ID-tekenreeks.
Voorbeeld
<publisherID>B146A943FBD637B68C334022D304CEA226D129B4.1</publisherID>
renderMode
Specificeert of versnelling van GPU (Graphics Processing Unit: grafische verwerkingseenheid) wordt gebruikt, indien ondersteund op het huidige apparaat.
Bovenliggend element:
initialWindow
Onderliggende elementen:
geen
Inhoud
Een van de volgende waarden:
-
auto
(standaard) — op dit moment wordt CPU-modus gebruikt.
-
cpu
— hardwareversnelling wordt niet gebruikt.
-
direct
— rendercompositie vindt plaats in de CPU; blitting maakt gebruik van de GPU. Beschikbaar in AIR 3 en hoger.
Opmerking:
voor een optimale GPU-versnelling van Flash-inhoud met AIR for Mobile-platforms raadt Adobe u aan om de instelling renderMode="direct" te gebruiken (dat wil zeggen: Stage3D) in plaats van renderMode="gpu". Adobe biedt officieel ondersteuning voor de volgende Stage3D-frameworks: Starling (2D) en Away3D (3D). Adobe raadt u daarom aan deze frameworks te gebruiken. Voor meer informatie over Stage3D en Starling/Away3D gaat u naar
http://gaming.adobe.com/getstarted/
.
-
gpu
— hardwareversnelling wordt gebruikt, indien beschikbaar.
Belangrijk:
gebruik de GPU-renderingsmodus niet voor Flex-toepassingen.
Voorbeeld
<renderMode>direct</renderMode>
requestedDisplayResolution
Geeft op of de standaardresolutie of hoge resolutie moet worden gebruikt voor een apparaat of computermonitor met een hoge-resolutiescherm. Bij instelling op
standard
, de standaard, wordt het scherm als scherm met standaardresolutie voor de toepassing weergegeven. Bij instelling op
high
kan de toepassing elke hoge-resolutiepixel aanspreken.
Op een 640 x 960 iPhone-scherm met hoge resolutie zijn bij de instelling
standard
de afmetingen van het werkgebied bij volledig scherm 320 x 480 en wordt elke toepassingspixel weergegeven met vier schermpixels. Als de instelling
high
is, zijn de afmetingen van het werkgebied bij volledig scherm 640 x 960.
Op apparaten met een scherm met standaardresolutie komen de afmetingen van het werkgebied overeen met de schermafmetingen, onafhankelijk van de instelling.
Als het
requestedDisplayResolution
-element genest is binnen het
iPhone
-element, is het van toepassing op iOS-apparaten. In dat geval kan het
excludeDevices
-attribuut worden gebruikt om apparaten op te geven waarvoor de instelling niet wordt toegepast.
Als het
requestedDisplayResolution
-element genest is binnen het
initialWindow
-element, is het van toepassing op AIR-bureaubladtoepassingen op MacBook Pro-computers die hoge-resolutieschermen ondersteunen. De opgegeven waarde is van toepassing op alle native vensters die in de toepassing worden gebruikt. Het nesten van het
requestedDisplayResolution
-element in het
initialWindow
-element wordt ondersteund in AIR 3.6 en later.
Bovenliggend element:
iPhone
,
initialWindow
Onderliggende elementen:
geen
Inhoud
Ofwel
standard
, de standaard, of
high
.
Attribuut:
excludeDevices — een door spaties gescheiden lijst met iOS-modelnamen of voorvoegsels van modelnamen. Hierdoor kan de ontwikkelaar bepaalde apparaten met hoge resolutie gebruiken en andere met standaardresolutie. Dit attribuut is alleen beschikbaar op iOS (het
requestedDisplayResolution
-element is genest in het
iPhone
-element). Het
excludeDevices
-attribuut is beschikbaar in AIR 3.6 en later.
Voor elk apparaat waarvan de modelnaam is opgegeven in dit attribuut, is de
requestedDisplayResolution
-waarde het tegenovergestelde van de opgegeven waarde. Met andere woorden, als de
requestedDisplayResolution
-waarde
high
is, gebruiken de uitgesloten apparaten de standaardresolutie. Als de
requestedDisplayResolution
-waarde
standard
is, gebruiken de uitgesloten apparaten de hoge resolutie.
De waarden zijn modelnamen of voorvoegsels van modelnamen van iOS-apparaten. De waarde iPad3,1, bijvoorbeeld, verwijst specifiek naar een iPad van de derde generatie met Wi-Fi (en niet naar GSM- of CDMA-versie van iPad's van de derde generatie). De waarde iPad3 verwijst naar elke iPad van de derde generatie. Een niet-officiële lijst met iOS-modelnamen vindt u op de
iPhone Wiki Models-pagina
.
Voorbeelden
Desktop:
<initialWindow>
<requestedDisplayResolution>high</requestedDisplayResolution>
</initialWindow>
iOS:
<iPhone>
<requestedDisplayResolution excludeDevices="iPad3 iPad4">high</requestedDisplayResolution>
</iPhone>
resizable
Geeft op of de grootte van het venster kan worden gewijzigd.
Opmerking:
in besturingssystemen waar het maximaliseren van een venster betekent dat de grootte van het venster wordt aangepast (bijvoorbeeld Max OS X), moet zowel maximizable als resizable op
false
worden ingesteld om te voorkomen dat op het venster wordt ingezoomd of dat de grootte van het venster wordt aangepast.
Bovenliggend element:
initialWindow
Onderliggende elementen:
Inhoud
true
(standaard) of
false
Voorbeeld
<resizable>false</resizable>
softKeyboardBehavior
Geeft de standaardfunctionaliteit van de toepassing op wanneer een virtueel toetsenbord wordt weergegeven. De standaardfunctionaliteit is dat de toepassing naar boven wordt gepand. De runtime houdt het tekstveld of het interactieve object dat de focus heeft, op het scherm. Gebruik de optie
pan
als uw toepassing geen eigen logica voor toetsenbordafhandeling heeft.
U kunt de automatische functionaliteit ook uitschakelen door het element
softKeyboardBehavior
in te stellen op
none
. In dit geval versturen tekstvelden en interactieve objecten een SoftKeyboardEvent wanneer het softwaretoetsenbord wordt weergegeven, maar de runtime de toepassing niet pant of het formaat van de toepassing niet aanpast. Het tekstinvoergebied wordt door uw toepassing in beeld gehouden.
Bovenliggend element:
initialWindow
Onderliggende elementen:
geen
Inhoud
Ofwel
none
of
pan
. De standaardwaarde is
pan
.
Voorbeeld
<softKeyboardBehavior>none</softKeyboardBehavior>
supportedLanguages
Geeft aan welke talen worden ondersteund door de toepassing. Dit element wordt alleen gebruikt door iOS-, Mac captive runtime- en Android-toepassingen. Dit element wordt genegeerd door alle overige toepassingstypen.
Als u dit element niet opgeeft, worden standaard de volgende acties uitgevoerd door de pakketsoftware, afhankelijk van het toepassingstype:
-
iOS — Alle talen die door de AIR-runtime worden ondersteund, zijn opgenomen in de iOS App Store als talen die door de toepassing worden ondersteund.
-
Mac captive runtime — De toepassing die is opgenomen in het pakket met de captive-bundel bevat geen lokalisatiegegevens.
-
Android — De toepassingsbundel heeft bronnen voor alle talen die worden ondersteund door de AIR-runtime.
Bovenliggend element:
application
Onderliggende elementen:
geen
Inhoud
Een door spaties gescheiden lijst met ondersteunde talen. De volgende ISO 639-1-taalwaarden zijn geldig en representeren de talen die door de AIR-runtime worden ondersteund:
en
,
de
,
es
,
fr
,
it
,
ja
,
ko
,
pt
,
ru
,
cs
,
nl
,
pl
,
sv
,
tr
,
zh
,
da
,
nb
,
iw
.
De pakketsoftware genereert een fout als de waarde van het element
<supportedLanguages>
leeg is.
Opmerking:
gelokaliseerde tags (zoals de naamtag) negeren de waarde van een taal als u de tag
<supportedLanguages>
gebruikt en deze de desbetreffende taal niet bevat. Als een native extensie bronnen heeft voor een taal die niet wordt aangeduid door de tag
<supportedLangauges>
, wordt er een waarschuwing weergegeven en worden de bronnen voor die taal genegeerd.
Voorbeeld
<supportedLanguages>en ja fr es</supportedLanguages>
supportedProfiles
Hiermee worden de profielen geïdentificeerd die voor de toepassing worden ondersteund.
Bovenliggend element:
application
Onderliggende elementen:
geen
Inhoud
U kunt al deze waarden opnemen in het element
supportedProfiles
:
-
desktop
—Het bureaubladprofiel is voor AIR-toepassingen die zijn geïnstalleerd op een computer en gebruikmaken van een AIR-bestand. Deze toepassingen hebben geen toegang tot de klasse NativeProcess (die zorgt voor communicatie met native toepassingen).
-
extendedDesktop
—Het uitgebreide bureaubladprofiel is voor AIR-toepassingen die zijn geïnstalleerd op een bureaubladcomputer met behulp van een native toepassingsinstallatieprogramma. Deze toepassingen hebben toegang tot de klasse NativeProcess (die zorgt voor communicatie met native toepassingen).
-
mobileDevice
—Het profiel voor uitgebreide mobiele apparaten is voor mobiele toepassingen.
-
extendedMobileDevice
—Het profiel voor uitgebreide mobiele apparaten wordt momenteel niet gebruikt.
De eigenschap
supportedProfiles
is optioneel. Als u dit element niet opneemt in het descriptorbestand voor de toepassing, kan de toepassing voor elk profiel worden gecompileerd en geïmplementeerd.
Als u meerdere profielen wilt opgeven, gebruikt u een spatie als scheidingsteken. Met de volgende instelling wordt bijvoorbeeld aangegeven dat de toepassing alleen beschikbaar is in de profielen desktop en extended:
<supportedProfiles>desktop extendedDesktop</supportedProfiles>
Opmerking:
wanneer u een toepassing uitvoert met ADL en geen waarde opgeeft voor de optie
-profile
wordt het eerste profiel in de toepassingsdescriptor gebruikt. (Als er ook geen profielen zijn opgegeven in de toepassingsdescriptor, wordt het bureaubladprofiel gebruikt.)
Voorbeeld
<supportedProfiles>desktop mobileDevice</supportedProfiles>
systemChrome
Geeft op of het eerste toepassingsvenster is gemaakt met de standaardtitelbalk, -randen en -besturingselementen die worden geleverd door het besturingssysteem.
De systeeminterface-instelling van het venster kan niet bij uitvoering worden gewijzigd.
Bovenliggend element:
initialWindow
Onderliggende elementen:
geen
Inhoud
Een van de volgende waarden:
-
none
— Er wordt geen systeeminterface geleverd. De toepassing (of een toepassingsframework als Flex) is verantwoordelijk voor het weergeven van een vensteromlijsting.
-
standard
(standaard) — Systeeminterface wordt opgegeven door het besturingsysteem.
Voorbeeld
<systemChrome>standard</systemChrome>
tekst
Geeft een gelokaliseerde tekenreeks op.
Het attribuut
xml:lang
van een tekstelement geeft een taalcode op, zoals gedefinieerd in
RFC4646
(http://www.ietf.org/rfc/rfc4646.txt).
Het AIR-toepassingsinstallatieprogramma gebruikt het element
text
met de attribuutwaarde
xml:lang
die het meest overeenkomt met de interfacetaal van het besturingssysteem van de gebruiker.
Overweeg bijvoorbeeld een installatie waarin een element
text
een waarde bevat voor de landinstelling en (Engels). Het installatieprogramma van de AIR-toepassing gebruikt de naam 'en' als het besturingssysteem 'en' (Engels) identificeert als de gebruikersinterfacetaal. Het installatieprogramma gebruikt ook de naam 'en' als de gebruikersinterfacetaal van het systeem 'en-US' (Amerikaans Engels) is. Als de gebruikersinterfacetaal echter 'en-US' is en het descriptorbestand van de toepassing zowel de naam 'en-US' als de naam 'en-GB' definieert, gebruikt het installatieprogramma van de AIR-toepassing de waarde 'en-US'.
Als in de toepassing geen element
text
wordt gedefinieerd dat overeenkomt met de interfacetaal van het besturingssysteem, gebruikt het AIR-toepassingsinstallatieprogramma de eerste
name
-waarde die wordt gedefinieerd in het toepassingsdescriptorbestand.
Onderliggende elementen:
geen
Inhoud
Een attribuut
xml:lang
dat een landinstelling en een tekenreeks van gelokaliseerde tekst opgeeft.
Voorbeeld
<text xml:lang="fr">Bonjour AIR</text>
title
Geeft de titel op die wordt weergegeven in de titelbalk van het eerste toepassingsvenster.
Een titel wordt alleen weergegeven als het element
systemChrome
is ingesteld op
standard
.
Bovenliggend element:
initialWindow
Onderliggende elementen:
geen
Inhoud
Een tekenreeks die de venstertitel bevat.
Voorbeeld
<title>Example Window Title</title>
transparent
Geeft op of het eerste toepassingsvenster overvloeit met het bureaublad.
Een venster met ingeschakelde transparantie kan langzamer laden en meer geheugen gebruiken. De transparantie-instelling kan niet worden gewijzigd tijdens de runtime.
Belangrijk:
U kunt
transparent
alleen op
true
instellen als
systemChrome
op
none
is ingesteld.
Bovenliggend element:
initialWindow
Onderliggende elementen:
geen
Inhoud
true
of
false
(standaard)
Voorbeeld
<transparent>true</transparent>
version
Geeft de versie-informatie voor de toepassing op.
De tekenreeks voor de versie is een benaming die door de toepassing wordt gedefinieerd. AIR interpreteert de tekenreeks voor de versie helemaal niet. Met andere woorden, versie '3.0' wordt niet als recenter dan versie '2.0' beschouwd. Voorbeelden:
"1.0"
, "
.4"
, "
0.5
",
"4.9"
,
"1.3.4a"
.
In AIR 2.5 en hoger hebben de elementen
versionNumber
en
versionLabel
voorrang op het element
version
.
Bovenliggend element:
application
Onderliggende elementen:
geen
Inhoud
Een tekenreeks die de toepassingsversie bevat.
Voorbeeld
<version>0.1 Alpha</version>
versionLabel
Geeft een leesbare versietekenreeks op.
In installatiedialoogvensters wordt de waarde van de versielabel weergegeven in plaats van de waarde van het element
versionNumber
. Als
versionLabel
niet wordt gebruikt, wordt het
versionNumber
voor beide gebruikt.
Bovenliggend element:
application
Onderliggende elementen:
geen
Inhoud
Een tekenreeks met de openlijk weergegeven versietekst.
Voorbeeld
<versionLabel>0.9 Beta</versionlabel>
versionNumber
Het toepassingsversienummer.
Bovenliggend element:
application
Onderliggende elementen:
geen
Inhoud
Het versienummer kan een reeks bevatten van hoogstens drie gehele getallen, gescheiden door punten. Elk gehele getal moet een cijfer van 0 tot en met 999 zijn.
Voorbeelden
<versionNumber>1.0.657</versionNumber>
<versionNumber>10</versionNumber>
<versionNumber>0.01</versionNumber>
visible
Geeft op of het eerste toepassingsvenster zichtbaar is zodra het is gemaakt.
AIR-vensters, waaronder het eerste venster, worden standaard gemaakt in onzichtbare status. U kunt een venster weergeven door de methode
activate()
van het NativeWindow-object te gebruiken of door de eigenschap
visible
in te stellen op
true
. U wordt aangeraden het hoofdvenster in eerste instantie verborgen te houden zodat wijzigingen in de vensterpositie, venstergrootte en inhoudopmaak niet zichtbaar zijn.
Het venster wordt automatisch door de Flex-component
mx:WindowedApplication
weergegeven en geactiveerd voordat de gebeurtenis
applicationComplete
wordt verzonden, tenzij het attribuut
visible
is ingesteld op
false
in de MXML-definitie.
Op apparaten in het mobiele profiel, dat geen vensters ondersteunt, wordt de zichtbare instelling genegeerd.
Bovenliggend element:
initialWindow
Onderliggende elementen:
geen
Inhoud
true
of
false
(standaard)
Voorbeeld
<visible>true</visible>
width
De eerst breedte van het hoofdvenster van de toepassing.
Als u geen breedte instelt, wordt deze bepaald door de instellingen in de SWF-hoofdbestand of. in het geval van een AIR-toepassing op basis van HTML, door het besturingssysteem.
De maximale breedte van een venster is in AIR 2 gewijzigd van 2048 pixels in 4096 pixels.
Bovenliggend element:
initialWindow
Onderliggende elementen:
geen
Inhoud
Een positief geheel getal met een maximale waarde van 4095.
Voorbeeld
<width>1024</width>
x
De horizontale positie van het eerste toepassingsvenster.
In de meeste gevallen is het beter om het besturingssysteem de eerste positie van het venster te laten bepalen in plaats van om een bepaalde waarde toe te kennen.
De bron van het schermcoördinaatsysteem (0,0) is de linkerbovenhoek van het hoofdscherm (zoals bepaald door het besturingssysteem).
Bovenliggend element:
initialWindow
Onderliggende elementen:
geen
y
De verticale positie van het eerste toepassingsvenster.
In de meeste gevallen is het beter om het besturingssysteem de eerste positie van het venster te laten bepalen in plaats van om een bepaalde waarde toe te kennen.
De bron van het schermcoördinaatsysteem (0,0) is de linkerbovenhoek van het hoofdscherm (zoals bepaald door het besturingssysteem).
Bovenliggend element:
initialWindow
Onderliggende elementen:
geen
|
|
|